Afbeelding
Rutger Bregman spreekt op het World Economic Forum, Davos (2019)
Rutger Bregman spreekt op het World Economic Forum, Davos (2019)
Schrijver Rutger Bregman pleit in zijn jongste boek voor morele ambitie om de wereldwijde uitdagingen te keren. In de kern een goed idee, vindt Cees van Lotringen. Hij pleit er voor om van moraliteit en ambitie een vak te maken in het basis- en/of het voortgezet onderwijs.
Het nieuwe boek Morele ambitie van Bregman heeft veel media-aandacht gekregen en in het verlengde daarvan zowel instemming als de nodige kritiek ontvangen. Bregman heeft namelijk - in de goede zin van het woord - iets van een dominee als hij de moraliteit claimt.
Ook zijn eerdere boek De meeste mensen deugen, waarvan wereldwijd honderdduizenden exemplaren zijn verkocht, stuitte op de nodige kritiek. Met zijn vervolgboek Morele ambitie plaatst hij eigenlijk nog een voetnoot bij dat eerdere boek: sommige mensen deugen meer dan andere. Zo verdienen de mensen op de Zuidas veel geld, maar voegen ze weinig toe – te weinig in ieder geval om het buzzwoord “impact” voor zichzelf te kunnen opeisen, oordeelt Bregman.
De essentie van zijn boodschap is dat iedere loopbaan ongeveer 2.000 werkweken lang is. Hoe je die besteedt, is één van de belangrijkste beslissingen in je leven. Toch zitten miljoenen mensen opgesloten in wat door de antropoloog David Graeber als een bull shit job is bestempeld – dat is een baan die niets zou toevoegen aan de samenleving. Bregman werkt dat oordeel van Graeber verder uit en verdedigt daarbij de opvatting dat de verspilling van talent tegengegaan kan worden door mensen van hun talent bewust te maken, zodat deze kan worden ingezet om de grote, existentiële problemen in de wereld aan te pakken.
Die visie deed mij denken aan het boek van From Big Ideas to Giant Leaps van consultant Jenny Elissen. Haar visie is dat het tijdperk van lineair denken en groeien voorbij is. Het is te eenkennig, te traag en het brengt niet de grote veranderingen teweeg die nodig zijn om het tij in deze ziek geworden wereld te keren. Elissen pleit daarom voor kwantumcreatieve concepten.
Daarvoor heb je nodig dat mensen geleerd wordt dat het hoofd, het hart en de intuïtie (kunnen) gaan samenwerken. Elissen geeft een dozijn voorbeelden van mensen die daarmee hun diepste talenten hebben gevonden en kwantumsprongen weten te maken en daarmee ook tot grensverleggende oplossingen komen. Eén van de aangehaalde voorbeelden in haar boek is Boyan Slat die de oceanen vrij maakt van plastic. Hij maakte met een compleet nieuw ontwerp de oude ontwerpen en ideeën overbodig.
Bregman komt min of meer tot eenzelfde inzicht als Jenny Elissen. Wie talentvol is, zou zijn of haar leven kunnen of moeten wijden aan het ‘goede doen’. Dat is wat Bregman ‘morele ambitie’ noemt. Op zich kan ik mij vinden in de opvatting dat het nuttig en zinvol is als je als mens je tijd besteedt aan zaken die je intrinsiek motiveren. Maar wat mij betreft zijn die keuzes aan ieder individu zelf voorbehouden – er zijn namelijk allerlei redenen en argumenten voor mensen mogelijk waarom dat NIET haalbaar is.
Bregman, zo de kritiek van bij voorbeeld klimaat-activist en docent Kees Klomp, is dat hij een bepaald soort ‘goed doen’ op de mensheid projecteert – dat is een grootste en meeslepende versie van ‘goed doen’. “Daarmee wordt morele ambitie een extrinsiek-elitaire aangelegenheid. Gij zult morele ambities hebben. Gij zult de wereld eigenhandig ingrijpend veranderen”, zo formuleert Klomp zijn kritiek.
Op basis van dat perspectief komt Bregman tot zijn School for Moral Ambition, waarbij hij zich vooral ook op de Zuidas richt. ‘Hiermee’, aldus Klomp, ‘wordt morele ambitie te veel gepositioneerd als een immoraliteits-antidote voor de materieel gepriviligeerden’. De Zuidassers wordt moraliteit aangeleerd. Daarbij gaan zij niet langer voor het grote geld, maar voor de grote impact. Impact wordt het nieuwe geld. Zo ontstaat er een soort immaterieel-materialisme: Ik maak veel impact = ik krijg bewondering en waardering. Of anders gezegd: ik ben mijn impact …’, aldus Klomp.
Ik weet niet of ik Klomp’s kritiek helemaal begrijp: wat is erop tegen dat iemand met veel talent, geld, invloed en macht die verworvenheden en privileges aangrijpt om de wereld te veranderen ten goede van de mensheid als geheel? En dat zij daarvoor ook respect en waardering krijgeb? Ik zie moreel-gezien in veel rijkdom an sich geen probleem.
Waar ik wel problemen mee heb dat zijn mensen die ondanks hun ongekende rijkdom en weelde hoog opgeleide Zuidassers inzetten om zodanige constructies te laten ontwikkelen dat zij nagenoeg geen (vermogens- of dividend-)belasting betalen. Neem Charlene de Carvalho-Heineken, dochter van Freddy Heineken, in Europa en Elon Musk in de Verenigde Staten. Beiden betalen nagenoeg geen belasting. Moeite heb ik ook met Bill Gates, die weliswaar veel geld steekt in goede doelen, maar parallel investeringen doet waarmee hij inspeelt op de schaarste in de wereld, die op enig moment een existentiële bedreiging voor veel mensen kan worden. Denk aan het kopen van grond en labouwarealen wat Gates in de VS op grote schaal doet.
Dat egoïsme van miljardairs kent een lange geschiedenis die teruggaat tot de secularisatie van kerken en zuilen. In het verlengde daarvan zijn we sinds de jaren ’60 en ’70, steeds individualistischer en egocentrischer gaan denken. Een succesvol leven wordt gezien als een persoonlijk, niet van derden afhankelijk succes. Daaraan menen mensen als Elon Musk en Charlene de Carvalho-Heineken het recht te ontlenen om geen belasting meer te betalen – en vergeten ze gemakshalve dat die successen mede zijn gebaseerd op door de samenleving (en de overheid) gegeven kansen en gunsten en privileges als een goede opleiding of een veilige omgeving. Voor Charlene de Carvalho-Heineken geldt bovendien dat zij het familievermogen letterlijk in de schoot geworpen kreeg.
In velerlei opzicht is het individualisme en het egocentrisme inmiddels de nagel aan onze doodskist. Een begin van een oplossing daarvoor presenteerde in 2009 Rob Riemen, directeur van het Nexus-instituut, in zijn essay De adel van de geest. Daarin beschrijft hij met verwijzing naar de Amerikaan Walt Whitman dat er een kloof is tussen Amerika als idee en Amerika als realiteit. Het filosofische idee achter de Amerikaanse democratie is dat de hoogste vrijheid wet wordt. Want wie niet vrij is, kan niet in waarheid leven.
Maar politieke vrijheid, dat wil zeggen, een systeem met politieke instituties en stemrecht, kan niet voldoende zijn voor een duurzame democratie. Daarvoor is meer nodig, namelijk een geestelijk klimaat waarin de zoektocht naar waarheid, schoonheid, goedheid en liefde centraal staat. De naoorlogse mens heeft lang gehandeld naar het inzicht dat politieke vrijheid niet zonder een gezond geestelijk klimaat kan; dat vrijheid zonder verantwoordelijkheid dus onhoudbaar is.
Maar met de maatschappijrevolutie van de jaren zestig van de vorige eeuw is er gaandeweg toch iets onmiskenbaars veranderd: individualisering en vrijheid zijn doelen op zich geworden en toen daar in de jaren negentig marktwerking als dominante kracht bij kwam, was het hek van de dam. Door deze hekgolven van verandering is het anker van de verlichting losgeslagen.
We weten niet meer waar het allemaal om begonnen is: waarom vrijheid en waarheid de hoogste doelen van de zeventiende en achttiende eeuwse verlichtingsfilosofen zijn geweest. Zij zetten zich toentertijd af tegen religieuze fundamentalisten en autocraten, tegen intolerantie en tegen de onvrijheid tot zelfstandig denken. Baruch Spinoza schreef in zijn Ethica dat het ware geluk alleen kan bestaan in wijsheid en kennis over de waarheid. Dat is een kennis die alleen kan worden bereikt met menselijk verstand en met het menselijke denken. Wie zich door vrijheid en waarheid laat leiden, kan het blijvende, ware goede vinden. De ware vrijheid, zo Spinoza, bevindt zich in de vrijheid van de geest.
Maar de laatste dertig jaar wordt vrijheid in toenemende mate in ons land anders uitgelegd en beleefd, namelijk als een opdracht tot zelfverwerkelijking en het vermogen om te doen wat men goed dunkt. Het is niet de vrijheid om de waarheid te vinden, maar het is de vrijheid om ruim baan te geven aan zijn lusten, zijn eer- en hebzucht en aan zijn onstuitbare verlangen naar rijkdom en macht. Het is een geïndividualiseerde, van de samenleving losgezongen vrijheid. Deze gaat gepaard met verruwing en verdomming. Het lijkt alsof innerlijke vorming – dat wat de “nobilitas literaria” wordt genoemd, oftewel ‘de adel van de geest’ – als hoogste doel is losgelaten.
Innerlijke vorming, zo schrijft Rob Riemen in zijn essay, ‘moet leiden tot eerbied: eerbied voor het goddelijke, voor de aarde, voor onze medemensen, en op deze wijze voor onze eigen waardigheid’. Dit moet een volk, maar vooral een aristocratie (c.q. een elite) opleveren, die een heerschappij van het goede en van het beste nastreeft. Maar de huidige werkelijk is een andere, namelijk een democratie (en een bestuurselite) die het hogere leven van de geest niet eert.
Hierdoor – schrijft Riemen – vrij vertaald naar de Duitse schrijver Thomas Mann – wordt het publieke leven omlaaggehaald tot het niveau van de onwetenden en de ongecultiveerden en krijgt de demagogie vrij spel. Dat de adel niet meer het bestuur domineert is goed, maar dat de adel van de geest niet meer tot het wezenskenmerk van de bestuurselite lijkt te behoren is ernstig en zorgwekkend – zoals we bijna dagelijks zien uit het populisme en het effectbejag van politici en het onbeschaamd nagestreefde materiële eigenbelang door een deel van de managers in het bedrijfsleven en hun aandeelhouders.
Vrijheid, verantwoordelijkheid, waarheid en visie, dat zouden de pijlers moeten zijn van een bestuurselite die de natie door de uitdagende 21e eeuw loodst. Om daartoe te komen is excellent onderwijs nodig, dat wil zeggen een leerschool van het leven. Waarin geschiedenis, ethiek, filosofie en cultuur hun plaats moeten krijgen, naast de meer instrumentele (bèta)vakken. Zo kan men tot een geloofwaardiger, en holistischer wereldbeeld en beleid komen, één waarmee men het vertrouwen van mensen wint en men hun steun verdient om soms zware, maar noodzakelijk offers te vragen, zoals bij voorbeeld op dit moment nodig is.
Innerlijke vorming, het is de alfa en de omega van een elite en van een bestendige, duurzame vertrouwensrelatie tussen “upstairs en downstairs” – wat dat betreft zou Rutger Bregman’s School for Moral Ambition toch vooral een prikkelend en waardevol vak moeten zijn voor het basis- en voortgezet onderwijs in Nederland. Daarin wordt kinderen dan geleerd wat intrinsieke motivatie is en hoe je met een combinatie van ambitie en morele integriteit impact kunnen maken op de wereld en de samenleving om je heen.
Dit artikel is deels gebaseerd op het hoofdstuk De adel van de geest uit het boek “Tot hier en nu verder, Nederland op de drempel van een nieuwe tijd” (2018) van Cees van Lotringen.
Wil je op de hoogte blijven van nieuwe analyses en opiniestukken, podcasts en boekentips? Schrijf je dan in voor de tweewekelijkse nieuwsbrief.