Wat we gemeen hebben
Thijs Lijster
Het failliet van het neoliberalisme heeft de ‘meent’ (ook wel de commons genoemd) teruggebracht in de zoektocht naar een nieuw narratief. De meent herinnert aan de tijd dat vrijwel alles nog ‘voor iedereen’ was en ‘van niemand’. Aan die tijd is een einde gekomen. Sterker nog: er is steeds minder dat niet van iemand is.
Dat is de tragiek van het kapitalisme: vrijwel alles is tegenwoordig gebaseerd op privé-eigendom en is in toenemende mate een ruig spel geworden van in- en uitsluiting – vooral in de digitale wereld is dat scheidslijn geworden die de gemiddelde mens degradeert tot een databundel. Zelfs het verdriet over de verloren autonomie wordt geëxploiteerd door er verdienmodellen op los te laten.
Een dergelijk onderwerp leent zich ervoor om door een cultuurfilosoof als Thijs Lijster gefileerd te worden. Hij ziet de onteigening op de universiteiten, op het internet en in de stad. De stad is in de greep van “disneyficatie” en daar zie je dan ook tal van burgerinitiatieven, die met verwijzing naar de meenten gebieden, gebouwen, parken weer terug proberen te krijgen ‘voor iedereen’.
Lijster bepleit het “commonisme”. Dat is de terugkeer van een van onderop opgebouwde samenleving, waarin de zeggenschap terugkeert naar de burgers. Een voorwaarde voor het welslagen is dat er sprake is van gemeenschapsgevoel en het besef van elkaar afhankelijk te zijn. Om deze alternatieven te doen slagen is het nodig dat er wordt afgestapt van het economisch denken en dat het plaatsmaakt voor een hernieuwd gemeenschappelijk denken, aldus Thijs Lijster in zijn boek Wat we gemeen hebben. Zijn boodschap is in de kern die van “gemeenzin”. Daarbij gaat het er om hoe we onszelf als gemeenschap voelen of begrijpen en hoe wij de wereld als gemeenschappelijk ervaren en begrijpen.