/ analyse

Ongelijkheid in wereld neemt af, maar groeit in Europa

In het kort: 

  • Steeds meer convergentie in inkomen tussen het Westen en de rest van de wereld.
  • Als gevolg van wereldwijde schokken wordt het voorspellen van inkomensongelijkheid moeilijker.
  • Aan de toppositie van de rijksten ter wereld verandert nagenoeg iets. 

De inkomensongelijkheid in de wereld neemt af. Het staat zelfs op het laagste niveau sinds 100 jaar. Uitzondering op de regel: het Westen, waar de minder bedeelden afdalen op de wereldwijde ladder, met toenemende polarisatie tot gevolg. Dat schrijft Branko Milanovic, econoom en specialist op het terrein van inkomensongelijkheid.

De van oorsprong Servische onderzoeker wijst erop dat de Gini-coëfficiënt, die de (on)gelijkheid meet, wereldwijd tussen landen sterk is afgenomen. Bij een volkomen gelijke verdeling is deze nul en een bij een volkomen ongelijke verdeling in een samenleving is deze gelijk is aan 1.

De inkomensongelijkheid die tussen 1820 en 1950 vooral aan de orde was tussen mensen uit het Westen en daarbuiten laat tegenwoordig steeds meer convergentie zien. Sterker nog, die ontwikkeling is best dramatisch voor bepaalde doelgroepen in met name West-Europa. Zo zijn lager geschoolde, arme mensen nu slechter af dan de middenklasse in China.

Lager geschoolde, armere Italianen zijn slecht af

Italië is het duidelijkste voorbeeld van dit effect. Tussen 1988 en 2018 hebben de Italianen in het laagste deciel van het land hun wereldwijde ranglijst met 20 procentpunten zien dalen. Het tweede en derde laagste Italiaanse deciel zijn wereldwijd gedaald met respectievelijk zes en twee percentielen.

De wereldwijde positie van rijke Italianen is daarentegen nauwelijks beïnvloed door de opkomst van China: rijkere Italianen zitten meestal boven het deel van de wereldwijde verdeling waar de Chinese groei enorme veranderingen heeft teweeggebracht.

De veranderingen in Italië zijn niet uniek. De gemiddelde Duitser in het armste inkomensdeciel van de Gini-coëfficiënt van zijn land is afgegleden van het 81e percentiel wereldwijd in 1993 naar het 75e percentiel in 2018. In de Verenigde Staten is de gemiddelde persoon in het armste deciel tussen 1988 en 2018 gedaald van het 74e naar het 67e percentiel wereldwijd. Maar rijke Duitsers en Amerikanen zijn aan de top gebleven, aldus Milanovic in zijn bijdrage voor het Amerikaanse vakblad Foreign Affairs.

De gegevens zijn moeilijk te ontdekken als je alleen kijkt naar nationale studies van ongelijkheid: Westerse landen bestaan in toenemende mate uit mensen die tot zeer verschillende delen van de mondiale inkomensverdeling behoren. Verschillende mondiale inkomensposities corresponderen met verschillende consumptiepatronen, en deze patronen worden beïnvloed door de mondiale mode.

Als gevolg daarvan kan het gevoel van groeiende ongelijkheid in Westerse landen acuut worden naarmate hun bevolking, gemeten naar inkomensniveau, steeds meer tot zeer verschillende delen van een mondiale inkomenshiërarchie gaat behoren, aldus Milanovic. De sociale polarisatie die hieruit kan voortvloeien, zou de westerse samenlevingen sterk doen lijken op  veel Latijns-Amerikaanse landen, waar de verschillen in rijkdom en levensstijl bijzonder groot zijn.

Samenstelling aan de top blijft ongewijzigd

In tegenstelling tot het midden van de wereldwijde inkomensverdeling, is de samenstelling van de top de afgelopen drie decennia vrijwel hetzelfde gebleven. Deze wordt gedomineerd door westerlingen. In 1988 vormden 207 miljoen mensen de top vijf procent van de verdieners in de wereld; in 2018 waren dat er 330 miljoen, wat zowel de toename van de wereldbevolking als de uitbreiding van de beschikbare gegevens weerspiegelt. Zij vertegenwoordigen een groep mensen die we de “wereldwijd welvarenden” kunnen noemen, een sport onder de zeldzame mondiale top van één procent, analyseert Milanovic in Foreign Affairs.

Amerikanen vormen de meerderheid van deze groep. Zowel in 1988 als in 2018 was meer dan 40 procent van de wereldwijde groep van welgestelden Amerikaans staatsburger. Daarna volgen Britse, Japanse en Duitse burgers. In totaal maken westerlingen (inclusief Japan) bijna 80 procent van de groep uit. Chinezen die veelal in de stad wonen zijn pas recentelijk doorgebroken in de groep van wereldwijd welgestelden. Hun aandeel is gestegen van 1,6 procent in 2008 naar 5,0 procent in 2018.

Externe schokken hebben veel veranderd

Drie externe schokken maken de huidige periode anders dan alle schokken die eraan voorafgingen: de Covid-19 pandemie, die de groeipercentages van landen deed kelderen (die van India was bijvoorbeeld negatief acht procent in 2020); de verslechtering van de Amerikaans-Chinese relaties, die, gezien het feit dat de Verenigde Staten en China meer dan een derde van het wereldwijde BBP voor hun rekening nemen, onveranderlijk van invloed zal zijn op de mondiale ongelijkheid; en tot slot de Russische invasie in Oekraïne, die de voedsel- en energieprijzen wereldwijd heeft opgedreven.

Deze schokken en de gevolgen daarvan maken het voorspellen van de toekomst van mondiale ongelijkheid tot een uitdaging voor economen. Toch lijkt het waarschijnlijk dat  de hogere middenklasse en hogere klassen van China in groten getale de top van de mondiale inkomensverdeling zullen binnendringen. Een vergelijkbaar effect verwacht Milanovic van landen als India en Indonesië.

Op een bepaald moment in de komende decennia zou het aandeel van de Chinese en Amerikaanse bevolking onder de mondiale welgestelden ongeveer gelijk kunnen worden – dat wil zeggen dat er naar mondiale maatstaven evenveel rijke mensen in China zouden kunnen zijn als in de Verenigde Staten. Een dergelijke ontwikkeling is belangrijk, omdat het een bredere verschuiving van economische, technologische en zelfs culturele macht in de wereld zou weerspiegelen, aldus Milanovic.

Lees het hele artikel van Branko Milanovic in Foreign Affairs: The Great Convergence, global equalitiy and its Discontents.

Van Milanovic verschijnt dit najaar: Visions of Inequality: From the French Revolution to the End of the Cold War.