Afbeelding

Schilderij: La liberté guidant le peuple. Schilder: Eugène Delacroix.

Schilderij: La liberté guidant le peuple. Schilder: Eugène Delacroix.

/ analyse

Eurocrisis – het wachten is op de reddende revolutie

In het kort:

  • De schuldencrisis is een Gordiaanse knoop.
  • De geschiedenis toont ons de uitweg.
  • Een revolutie kan een economische ramp voorkomen.

Vele revoluties, zo laat de geschiedenis zien, vinden hun oorsprong in de vraag wie de rekening betaalt. Zo voltrok de Opstand in de Noordelijke Nederlanden zich in 1568 toen de Spaanse overheerser de Tiende Penning wilde opleggen en kwam het Amerikaanse onafhankelijkheidsstreven op gang toen het Britse moederland deze kolonie tot belastingen wilde verplichten. 

Nu hangt er wederom onbehagen, woede en revolte in de lucht. Kristallisatiepunt in dat proces is de kredietcrisis van 2008 geweest. De dreigende ineenstorting van het financiële stelsel zette overheden in de geïndustrialiseerde wereld aan tot massieve steunoperaties aan banken en verzekeraars. Wereldwijd, zo werd recent door McKinsey becijferd, is sinds dit rampjaar 19.000 miljard dollar door overheden in de financiële sector en de economieën gepompt om een herhaling van de Grote Depressie van 1929 te voorkomen.

Zee van schulden

Dat is gelukt, de slag is gewonnen. Maar is de oorlog ook gewonnen? De wereld verzinkt in zijn schulden. Vanaf het begin van de kredietcrisis tot medio 2014 zijn de schulden met 57.000 miljard dollar gestegen tot 286 procent van de wereldwijde output. Grote dragende economieën als de Verenigde Staten, de eurozone-landen, China en Japan hebben schuldquotes die fors hoger zijn dan 70 tot 80 procent van het bruto binnenlands product.

En daarvan zeggen Kenneth Rogoff en Carmen Reinhart in hun standaardwerk ‘This Time is Different‘ dat bij dergelijke schuldniveaus overheden en economieën nagenoeg stuurloos worden en kwetsbaar zijn voor nieuwe financiële crises. Overheden hebben op de dreiging van een ‘1929 revisited’ gereageerd met het aanzetten van de geldpersen en met het verlagen van de rentetarieven. Deze twee beleidsmaatregelen hebben perverse bijwerkingen gehad: de liquiditeit die door centrale banken in de markt is gepompt, verhoogt de prijzen van assets stelselmatig en komt slechts een beperkt deel van de bevolking ten goede. Dat geldt tevens voor de rente die verlaagd is naar praktisch nul, terwijl rente nu juist óók een democratisch instrument is in handen van de overheid, waarmee de belangen tussen leners en spaarders op elkaar kunnen worden afgestemd. 

Maar als de rente kunstmatig laag worden gehouden, dan wordt de ‘balance of power‘ gekeerd in het nadeel van spaarders en van de zwakkeren in de samenleving. Maar dat is nog niet alles. De schuldaccumulatie dwingt overheden tot draconische bezuinigen en tot een feitelijke afbraak van de naoorlogse welvaartsstaat, zoals ook in Nederland zichtbaar wordt.

Zo verliezen onderwijs en zorg allengs aan kwaliteit en toegankelijkheid, zal een eigen woning door het schrappen van aftrek en aangescherpte wet- en regelgeving voor steeds meer mensen een wensdroom blijven en dreigt het collectieve pensioen speelbal te worden van regeringen en centrale banken die vooral gericht zijn op de beheersbaarheid van geëxplodeerde (overheids)schulden.

Primaat van de staat

Dit beleid van een terugtrekkende overheid kan haar legitimiteit en – op termijn – ook de stabiliteit van onze democratieën ondermijnen. Belastingen maken namelijk deel uit van het sociale contract tussen overheid en burgers, zoals deze is geëvolueerd uit de Vrede van Westfalen van 1648. Die vrede maakte een einde aan 150 jaar van religieuze broedertwisten. Bij een voor die tijd ongekend pragmatisme concludeerden Katholieken en Protestanten dat zij het ‘eens waren dat zij het oneens zijn’. 

Uit dat inzicht kwamen hanteerbare oplossingen voort: de staat en niet het religieuze geloof werd als bouwsteen van de Europese orde aanvaard. Ieder land mocht zelf zijn binnenlandse structuur of zijn geloof bepalen. Het primaat van de staat zou door verlichtingsdenkers als Locke, Spinoza, Voltaire, Rousseau en Hobbes van een overtuigend en breed aanvaard theoretisch fundament worden voorzien. Dat was puur eigenbelang, zoals Hobbes in 1651 zou schrijven in zijn geschrift Leviathan.

Daarin stelde hij dat de afwezigheid van een centrale autoriteit een ‘oorlog van allen tegen allen’ veroorzaakt, zoals de Godsdienstoorlog van 1618-1648 had laten zien. Om die ‘natuurlijke toestand’ van een intolerant en gewelddadig leven te vermijden, gaven mensen hun individuele rechten geheel of gedeeltelijk op. Zo kwam het geweldsmonopolie bij de staat te liggen, waaruit het breder toepasbare ‘sociale contract’ is voortgekomen. 

Dit hield volgens de Franse filosoof Rousseau in dat de burger zich onderwerpt aan de algemene volkswil, dat wil zeggen dat het belang en de behoefte van de samenleving prevaleren boven die van het individu. Dat sociale contract – het fundament van de liberale westerse democratie – vertoont nu scheuren. Dit komt doordat de overheid zich op velerlei terrein terugtrekt en haar opgenomen verplichtingen niet meer kan of wil nakomen. 

Tegelijkertijd neemt het beslag dat de overheid legt op het inkomen van burgers niet af. Parallel zijn bedrijven uiterst terughoudend met het doen van investeringen. Ze potten de winsten op of gebruiken deze om aandelen in te kopen of dividend uit te keren. Hiermee komen ook zij hun bijdrage aan de wederkerigheid van het sociale contract niet na. Het holt het gevoel van zekerheid van veel burgers in de samenleving uit – zekerheid die nu juist tot kern van dat contract behoort.

Bezuinigingen, inflatie of faillissement?

Want ook al lijkt de grootste urgentie van deze crisis voorbij, wat rest is een nog amper geadresseerde, laat staan opgeloste erfenis van die schuldenexplosie. Wie gaat de rekening van die schoonmaak betalen? De burgers. En hoe gaan ze die betalen? Dat is nog niet uitgekristalliseerd. De overheid heeft de keuze uit verschillende opties. Bezuinigen is er één van. Dat vindt al plaats, maar niet overal even vasthoudend. 

Het pad is door een combinatie van lage groei en lage inflatie namelijk lang, zwaar en gevaarlijk: met regelmatige parlementsverkiezingen wordt het pluche van de macht snel verspeeld. Failliet gaan op je schulden is een andere optie. Het tast het prestige aan en leidt tot hogere rente en dus tot hogere financieringslasten. Maar in de geschiedenis is al vaak naar deze noodrem gegrepen. En niet door de minsten. Duitsland bij voorbeeld. Waarom dan nu Griekenland niet?

Inflatie aanwakkeren is in de geschiedenis ook altijd een geliefde vluchtweg geweest. De Amerikanen deden het toen de kosten van de Vietnam-oorlog ze boven het hoofd begonnen te groeien en Frankrijk deed het in de naoorlogse periode die er zelfs te boek staat als de Trentes Glorieuses: devalueer de munt, waardoor de concurrentiepositie wordt hersteld en je door import van goederen ook inflatie importeert en – als bijeffect – staatsschulden vermindert. Het aanwakkeren van inflatie is dan ook een aanlokkelijke oplossing voor overheden om hun schulden weg te werken. Maar er zijn in de huidige constellatie twee nadelen aan: andermaal zouden de onderste etages van de samenleving, dat wil zeggen zij die het vooral van hun arbeid en van hun spaarzin moeten hebben, geraakt worden.

Daarnaast zouden door een inflatie fors hoger dan twee procent zowel sterke als zwakke eurolanden worden getroffen: Duitsland en Nederland zouden worden gestraft voor hun begrotingsoverschot en hun opgebouwde pensioenreserves en zwakkere lidstaten met financieringsproblemen zouden de rentelasten zien stijgen en de beleidsruimte zien afnemen. In alle gevallen zou dat het sociale contract tussen overheden en de (Europese) bevolking kunnen schaden.

Ultimum remedium

Een in Zuideuropese lidstaten populaire uitweg is de collectivisatie van de Europese winst- en verliesrekening. De eerste stap daarnaar is eind vorig jaar gezet met het bankentoezicht onder leiding van de Europese Centrale Bank, die zegt dat als ultimum remedium alle lidstaten samen een systeembank in de eurozone moeten redden.

Een volgende stap zou de invoering van euro-obligaties zijn, die een volwaardige fiscale unie dichterbij zou brengen. Duitsland is daar tot dusver op tegen, omdat het risico levensgroot is dat het land dan ‘lender of last resort‘ van de muntunie wordt. De regering-Merkel houdt voet bij stuk en eist hervormingen van de andere lidstaten, maar stuit daarbij op een steeds breder verzet. Want de Duitse Tüchtigkeit laat zich naar de rest van Europa moeilijk exporteren.

Liever revolutie

De eurozone met haar extreme krachts- en cultuurverschillen is een gordiaanse knoop, waardoor de uitkomst van deze crisis hoogst onzeker is. Er is slechts één zekerheid: wat er uitkomt bepalen de autoriteiten. Het zal een uitkomst zijn die pijn doet. Maar toch, misschien, is er een vluchtweg die het ongelijk van de these van Rogoff en Reinhart van geëxplodeerde schulden en onbestuurbare economieën bevestigt. 

Martin Wolf, de gezaghebbende commentator van de Financial Times, verwijst daarvoor naar het Verenigd Koninkrijk dat in 1816 – het jaar na de gewonnen Slag bij Waterloo – een staatsschuld had van 240 procent van het bruto binnenlands product. Dat was de erfenis van 125 jaar van oorlog tegen Frankrijk. De verwachte economische ramp die op de schuldenlast volgde, was geen ramp, maar een revolutie – de Industriële Revolutie. Gelet op de stormachtige technologische ontwikkelingen van dit moment kan dat nu wederom onze redding zijn.

Gepubliceerd op Follow the Money, 1 juni 2015.

Schilderij: La liberté guidant le peuple. Schilder: Eugène Delacroix.